Het hart pulseert meestal in een regelmatig ritme. Maar het kan voorkomen dat de hartslag onregelmatig wordt en/of te snel of te langzaam is. In dat geval spreken we van een hartritmestoornis. Bij een te traag hartritme is vaak geen behandeling met medicijnen mogelijk. Een implanteerbare pacemaker kan dan uitkomst bieden. Het implanteren van een pacemaker kan een ingrijpende beslissing zijn met veel praktische en mogelijk ook psychosociale gevolgen.
Een pacemaker bestaat uit een pulsgenerator en één tot drie elektroden (leads). Een pulsgenerator is een kastje met hierin onder andere de batterij. Het kastje is zo groot als een kleine luciferdoos en weegt ongeveer 20-30 gram. Het omhulsel van het kastje is gemaakt van titanium. Bij een magere patiënt is de pacemaker na implantatie meestal voelbaar en zichtbaar als een bobbel onder de huid. De elektroden lopen vanuit de pacemaker naar het hart. Meestal worden de elektroden via de bloedbaan (aders) naar het hart gebracht.
U komt 1 tot 2 weken na de implantatie voor controle van de wond. Verder meten de meettechnici uw pacemaker een paar keer per jaar door. Er wordt dan ook een hartfilmpje (ECG) gemaakt en de batterijen, elektroden en de pacemakerfunctie worden gecontroleerd. Ook wordt gecontroleerd of u ritmestoornissen gehad hebt. De eerste doormeting is 2 maanden na de implantatie.